Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De offeranden [32]Gods zijn een [33]gebroken geest; een gebroken en [34]verslagen hart zult Gij, o God! niet verachten. 32. Dat is, die Hij voornamelijk gebiedt, en die Hem aangenaam zijn, gelijk Joh.6:28, werken Gods. 33. Door een oprecht en diep berouw van zonden, en hartelijk verlangen en zuchten naar vergeving van die. De gelijkenis, genomen van het breken, stoten, kneuzen, verbrijzelen en vermorzelen der harde dingen, is klaar, Zie hfdst.34 vs.19. Hiertegen wordt gesteld een hard hart, waarvan de Schrift elders spreekt. Anders aldus: De offeranden Gods zijn een gebroken geest, een gebroken en verslagen hart; Gij zult [die] niet verachten. 34. Of, gekneusd, vermorzeld, verbrijzeld.